Huurder levert sleutels 3 maanden niet in. Moet een gebruiksvergoeding betalen.
Samenvatting
Namens onze opdrachtgever een verhuurder van een bedrijfsruimte hebben wij de huurder gedagvaard voor het niet betalen van huur. Partijen hadden een huurovereenkomst afgesproken met een tijdelijke duur. De huurder heeft het gehuurde op een gegeven moment verlaten maar de sleutels van het gehuurde pas drie maanden later ingeleverd bij onze opdrachtgever. Voor die maanden heeft de verhuurder een factuur gestuurd die gedaagde weigerde te betalen. Artikel 7:224 BW bepaalt dat huurder bij het einde van de huurovereenkomst verplicht is om het gehuurde weer ter beschikking van verhuurder te stellen.
De uitspraak
De rechtbank oordeelt dat het inleveren van de sleutels is een verplichting van is van de huurder. Dat gedaagde, nadat de huurovereenkomst was geëindigd, de beschikking heeft gehouden over de sleutels betekent dat hij in die periode (zonder recht of titel) gebruik heeft kunnen maken van het gehuurde. Over deze periode is hij weliswaar geen huur verschuldigd uit hoofde van de huurovereenkomst, maar dient hij op grond van artikel 7:225 BW een gebruiksvergoeding te voldoen aan verhuurder. Deze gebruiksvergoeding is gelijk aan de huurprijs. De rechtbank wijst de vordering dan ook toe.
Vonnis
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van der Vlies Beheer B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 20 augustus 2021,
gemachtigde: mr. drs. C. Sneevliet te Rotterdam,
tegen
Gedaagde (handelend onder de naam NMB Home Collections),
wonende te Rotterdam en zaakdoende te Schiedam,
gedaagde,
gemachtigde: A. Advocaat.
Partijen worden hierna aangeduid als “Van der Vlies Beheer” en “Gedaagde”.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de
kantonrechter kennis heeft genomen:
- het exploot van dagvaarding met producties;
- de schriftelijke conclusie van antwoord;
- de aantekeningen van de rolzitting van 7 september 2021 van de griffier van het mondelinge antwoord van Gedaagde;
- het tussenvonnis van 13 september 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- de fax van 19 oktober 2021 met productie aan de zijde van Van der Vlies Beheer.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 november 2021. Namens Van der Vlies Beheer is verschenen de heer G. van der Vlies (statutair bestuurder), bijgestaan door de heer T. Colijn. Gedaagde is verschenen, bijgestaan door de heer A. Advocaat.
1.3. De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd
weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1. Van der Vlies Beheer als verhuurder en Gedaagde als huurder hebben een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de kantoorruimte gelegen aan de Kornmiezenlaan 15-17 te Schiedam (hierna: het gehuurde) en met een looptijd van 1 juli 2020 tot en met 31 december 2021.
2.2. De huurprijs bedraagt E 2.662,00 per maand en is bij vooruitbetaling verschuldigd.
2.3. Gedaagde heeft de sleutels van het gehuurde op 24 maart 2021 ingeleverd bij Van der Vlies Beheer.
2.4. Van de door Van der Vlies Beheer aan Gedaagde verzonden facturen zijn onbetaald gebleven:
- de factuur van 1 december 2020 met betrekking tot de huur over de maand december 2021 ten bedrage van € 2.662,00;
- de factuur van 28 december 2021 met betrekking tot de huur over de maand januari 2021 ten bedrage van € 2.662,00;
- de factuur van 9 februari 2021 met betrekking tot de huur over de maand februari 2021 ten bedrage van € 2.662,00.
3. De vordering
Van der Vlies Beheer heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad:
- Gedaagde te veroordelen om aan Van der Vlies Beheer tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen de hoofdsom van € 7,986,00;
- Gedaagde te veroordelen om aan Van der Vlies Beheer tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen primair de overeengekomen rente van 1,00% per maand, over de hoofdsom vanaf de vervaldatum van iedere maand tot aan 12 augustus 2021 een bedrag groot € 378,18, subsidiair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW, over de hoofdsom vanaf de vervaldatum van iedere maand tot aan 12 augustus 2021;
- Gedaagde te veroordelen om aan Van der Vlies Beheer tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen primair de overeengekomen rente van 1,00% per maand, over de hoofdsom vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag van algehele voldoening, subsidiair de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW, over de hoofdsom vanaf 12 augustus 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
- Gedaagde te veroordelen om aan Van der Vlies Beheer tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen primair de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.197,90 excl. btw en subsidiair de buitengerechtelijke incassokosten van € 774,30 excl. btw;
- Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure waaronder begrepen het salaris van de gemachtigde van Van der Vlies Beheer, vermeerderd met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW over deze kosten vanaf 14 dagen na dit vonnis, althans een in goede justitie redelijk geachte termijn, tot aan de dag van algehele voldoening;
- Gedaagde te veroordelen om aan Van der Vlies Beheer tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen de nakosten ten bedrage van 50% van het geldende salaris voor de gemachtigde, indien en voor zover Gedaagde niet binnen de wettelijk vereiste termijn van twee dagen, althans binnen een in goede justitie redelijk geachte termijn, na betekening van het ten deze te wijzen vonnis, [daaraan] heeft voldaan;
- Gedaagde te veroordelen om aan Van der Vlies Beheer tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen de kosten van de dagvaarding.
3.2. Aan haar vordering heeft Van der Vlies Beheer – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Op grond van de huurovereenkomst is Gedaagde gehouden de huur tijdig aan Van der Vlies Beheer te voldoen. Gedaagde heeft de huur over de maand december 2020 niet voldaan. Naast de huur over de maand december 2020 is Gedaagde ook een gebruiksvergoeding verschuldigd over de maanden januari en februari 2021. Dit omdat Gedaagde het gehuurde na het einde van de huurovereenkomst in gebruik heeft gehouden althans niet correct heeft opgeleverd.
4. Het verweer
4.1. Gedaagde voert – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende verweer.
Ekinei is de huur over de maanden januari en februari 2021 niet aan Van der Vlies Beheer verschuldigd, omdat er toen geen sprake meer was van een huurovereenkomst. Dat de sleutels van het gehuurde niet eerder zijn ingeleverd, komt doordat Van der Vlies Beheer weigerde hieraan mee te werken.
5. De beoordeling
hoofdsom
5.1. Gedaagde heeft ter zitting erkend dat hij de huur over de maand december 2020 niet heeft voldaan. Op grond van de huurovereenkomst was hij daartoe wel gehouden. De vordering tot betaling van de huur over de maand december 2020 van € 2.662,00 wordt daarom toegewezen.
5.2. Niet in geschil is dat de einddatum van de huurovereenkomst 31 december 2020 was. Artikel 7:224 BW bepaalt dat Gedaagde bij het einde van de huurovereenkomst verplicht is om het gehuurde weer ter beschikking van Van der Vlies Beheer te stellen. Dit betekent dat Gedaagde in elk geval de sleutels van het gehuurde bij Van der Vlies Beheer diende in te leveren.
5.3. Het inleveren van de sleutels is een verplichting van Gedaagde. Gedaagde heeft zijn stelling dat hij niet aan die verplichting kon voldoen omdat Van der Vlies Beheer weigerde hieraan mee te werken, tegenover de betwisting terzake door Van der Vlies Beheer, onvoldoende onderbouwd. Zo is niet gebleken wanneer Gedaagde – tevergeefs – getracht heeft contact op te nemen met Van der Vlies Beheer voor het inleveren van de sleutels dan wel waarom het niet mogelijk was om deze aangetekend naar Van der Vlies Beheer te versturen.
5.4. Dat Gedaagde, nadat de huurovereenkomst was geëindigd, de beschikking heeft gehouden over de sleutels betekent dat hij in die periode (zonder recht of titel) gebruik heeft kunnen maken van het gehuurde. Over deze periode is hij weliswaar geen huur verschuldigd uit hoofde van de huurovereenkomst, maar dient hij op grond van artikel 7:225 BW een gebruiksvergoeding te voldoen aan Van der Vlies Beheer. Deze gebruiksvergoeding is gelijk aan de huurprijs.
5.5. Van der Vlies Beheer heeft aanspraak gemaakt op een gebruiksvergoeding over de maanden januari en februari 2021. Deze vordering is gelet op het voorgaande toewijsbaar. Dit, betekent dat er een bedrag van € 5.324,00 (2 x € 2.662,00) aan gebruiksvergoeding wordt toegewezen.
rente
5.6. Op grond van artikel 6.5 van de huurovereenkomst is Gedaagde over de niet tijdig betaalde huur over de maand december 2020 de overeengekomen rente van 1,00% per maand verschuldigd. Over de gebruiksvergoeding over de maanden januari en februari 2020 is Gedaagde de overeengekomen rente niet verschuldigd, omdat toen geen sprake meer was van een huurovereenkomst tussen partijen en dus ook niet van een grondslag voor het vorderen van contractuele rente. Wel is Gedaagde gehouden om op grond van artikel 6:119a BW de wettelijke handelsrente over de gebruiksvergoeding te voldoen aan Van der Vlies Beheer. De door Van der Vlies Beheer gevorderde rente zal daarom worden toegewezen op de wijze zoals hierna onder de beslissing is vermeld.
buitengerechtelijke incassokosten
5.7. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn gebaseerd op artikel 28A van de volgens Van der Vlies Beheer op de huurovereenkomst toepasselijke algemene bepalingen. Dit artikel bepaalt – voor zover hier van belang – dat de huurder eventuele door de verhuurder gemaakte buitengerechtelijke kosten aan de verhuurder moet vergoeden en dat deze kosten bij voorbaat worden vastgesteld 15% van de hoofdsom. Voor zover Van der Vlies Beheer hierin zou moeten worden gevolgd, geldt dat daarmee wordt afgeweken van artikel 2 van het Besluit Vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (BIK).
5.8. Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1868) volgt dat art. 2 BIK in een B2B-relatie, waarvan in casu sprake is, weliswaar van aanvullend recht is, maar dat het de rechter vrijstaat om met toepassing van art. 242 Rv een incassobeding ambtshalve te matigen tot het bedrag dat overeenkomstig art. 2 BIK wordt begroot, indien niet wordt gesteld of bij betwisting aannemelijk wordt gemaakt dat de werkelijke kosten hoger zijn dan dat bedrag.
5.9. Van der Vlies Beheer heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Dit is ook als zodanig door Gedaagde niet betwist. En de onderhavige zaak ontbreken echter aanknopingspunten dat de daadwerkelijke kosten meer hebben bedragen dan het bedrag dat volgt uit art. 2 BIK. Er is in elk geval onvoldoende gesteld om te oordelen dat in onderhavige zaak het gebruikte tarief van 15% redelijk is jegens gedaagde. De incassokosten worden daarom op grond van artikel 242 Rv ambtshalve gematigd tot het bedrag van e 774,30. Dit bedrag stemt overeen met hetgeen volgens artikel 2 van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt begroot en ook niet het subsidiair gevorderde.
proceskosten
5.10. Gedaagde wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de
kosten van de procedure.
nakosten
5.11. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna onder de beslissing vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor een executoriale titel geeft en de nakosten zich vooraf laten begroten.
6. De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt Gedaagde om aan Van der Vlies Beheer tegen kwijting te betalen een bedrag van C 2.662,00 aan huur over de maand december 2020, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1.00% per maand vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt Gedaagde om aan Van der Vlies Beheer tegen kwijting te betalen een bedrag van E 5.324,00 aan gebruiksvergoeding over de maanden januari en februari 2021 vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van iedere maand tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt Gedaagde om aan Van der Vlies Beheer tegen kwijting te betalen een bedrag van C 2.662,00 aan huur over de maand december 2020, vermeerderd met de overeengekomen rente van 1.00% per maand vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt Gedaagde om aan Van der Vlies Beheer tegen kwijting te betalen een bedrag van E 5.324,00 aan gebruiksvergoeding over de maanden januari en februari 2021 vermeerderd met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de vervaldatum van iedere maand tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt Gedaagde om aan Van der Vlies Beheer tegen kwijting te betalen een bedrag van € 774,30 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- € 614,01 aan verschotten;
- € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde;
- voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel
- 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;veroordeelt Gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Van der Vlies Beheer vastgesteld op:en indien Gedaagde niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevónden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is Gedaagde de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening.
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en uitgesproken ter openbare terechtzitting.